Er ging deze week enquête rond in het dorp. Zo eentje met keurige vragen over “maatschappelijke betrokkenheid”, “vrijwilligerswerk” en “de toekomst van onze gemeenschap”. De toon was vriendelijk, maar de boodschap klonk door de regels heen: als je geen vinkje zet bij ja, ik wil iets doen, dan…. Het is die typische zachte druk die vooral in kleine gemeenschappen voelbaar is. Waar iedereen elkaar kent, maar waar steeds minder mensen tijd, energie of zin hebben om die gemeenschap draaiende te houden.
En dat schuurt. Want ergens weten we allemaal hoe belangrijk dat verenigingsleven is. De voetbalclub, het zangkoor, de dorpsraad, de kerk, de toneelvereniging — ze vormen het kloppend hart van het dorp. Ze zorgen voor binding, voor saamhorigheid, voor dat gevoel van “wij horen bij elkaar”. Alleen… dat hart klopt steeds vermoeider.
Tussen goede wil en burn-out
Vrijwilligerswerk klinkt romantisch. Een warm gevoel van samen iets doen, met koffie na afloop en het idee dat je iets goeds bijdraagt. De realiteit is tegenwoordig een stuk minder idyllisch. Waar vrijwilligers vroeger vooral bezig waren met de vereniging zelf, zijn ze nu vaak meer tijd kwijt aan administratie, vergunningen en regeltjes dan aan het échte werk.
Bestuursleden van verenigingen dragen tegenwoordig een bijna zakelijke verantwoordelijkheid. Fouten kunnen leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid, en dan hebben we het nog niet eens over de steeds complexere eisen voor evenementenvergunningen. Een dorpsfeest organiseren voelt soms alsof je een Formule 1-race in Monaco probeert te plannen — alleen met minder budget en meer papierwerk.
De balans tussen willen, moeten en kunnen
En dan komt die enquête. Een nette vragenlijst waarin subtiel wordt gesuggereerd dat het moreel juist is om je aan te melden. Alsof je door een vinkje bij “nee, ik heb het te druk” te zetten, iets kapotmaakt in de gemeenschap. Dat is best pijnlijk, want de meeste mensen willen wel, ze kunnen alleen niet meer overal tegelijk zijn.
Neem mijn eigen situatie. Een nieuwe managementfunctie, een vers kleinkind en over een paar weken start ik met mijn master. Tijd is een zeldzaam goed geworden, en hoewel ik al bestuurslid ben bij een andere vereniging en af en toe help bij lokale initiatieven, knaagt het idee dat ik nog meer zou moeten doen.
Het is het klassieke dilemma van de betrokken burger: hoe blijf je onderdeel van een gemeenschap zonder jezelf voorbij te rennen? Want ergens voel ik die verantwoordelijkheid wel. Als ik zelf altijd roep dat er zonder draagvlak geen ruimte meer is voor verenigingen en kerken, dan zou ik toch op z’n minst iets moeten bijdragen?
De verdwijnende dorpsdokter en het laatste bastion van saamhorigheid
De dorpsdokter is weg en de winkels zijn al een hele tijd verdwenen. En nu dreigt de gemeenschap haar laatste echte bindmiddel te verliezen: de verenigingen en kerken die ooit zorgden voor samenhang.
Dat klinkt dramatisch, maar in veel dorpen is het dagelijkse realiteit.
En toch… er is ook iets moois aan te merken. Want ondanks die leegloop zie je dat mensen nog steeds behoefte hebben aan verbinding. Alleen zoeken ze die op nieuwe manieren. Online communities, buurtapps, tijdelijke pop-up-initiatieven — het is alsof de mienskip zichzelf probeert te heruitvinden in een tijd waarin niemand meer tijd heeft, maar iedereen snakt naar betekenis.
De paradox van de moderne mens
We leven in een tijd waarin we efficiënter werken dan ooit, maar minder vrije tijd lijken te hebben. Waar technologie ons zou moeten ontzorgen, maar vooral meer prikkels geeft. En waar we met één klik de wereld kunnen bereiken, maar soms vergeten de buren te groeten.
Vrijwilligerswerk vraagt om iets wat steeds zeldzamer wordt: echte, onverdeelde aandacht. Niet multitasken, niet even tussendoor. Het vraagt om aanwezigheid — fysiek én mentaal. En dat wringt in een wereld waarin productiviteit heilig is verklaard. Het gevolg is dat de vrijwilligersvijver langzaam leegloopt. Niet omdat mensen geen zin hebben, maar omdat ze opbranden aan de voortdurende verwachting dat ze overal iets van moeten doen.
Het is ironisch: hoe meer we praten over duurzaamheid, hoe minder duurzaam we omgaan met onze eigen energie. We denken aan het milieu, aan klimaatverandering, aan de planeet die uitgeput raakt, maar vergeten dat mensen zelf ook een ecosysteem zijn. En dat systeem staat onder druk.
Tussen nostalgie en noodzaak
Er is iets ontroerends aan de manier waarop we vasthouden aan onze dorpsverenigingen. We weten allemaal dat de wereld verandert. Jongeren trekken weg, werkdruk neemt toe, en de samenleving is mobieler dan ooit. Maar ergens willen we dat oude vertrouwde vasthouden — het idee van een gemeenschap waar iedereen elkaar kent en waar het dorpsfeest heilig is.
Die nostalgie is begrijpelijk, maar ze mag ons niet blind maken voor wat er nodig is: vernieuwing. Misschien is het tijd om vrijwilligerswerk anders te organiseren — minder bureaucratisch en meer flexibel. Minder gericht op vaste functies, meer op korte, concrete bijdragen. Misschien moeten we verenigings- en kerkbesturen samenvoegen, zodat we met minder mensen — maar wel de juiste mensen — de druk op de bestaande vrijwilligers kunnen verlichten.
Niet iedereen hoeft voorzitter te worden om betrokken te zijn. Soms is één avond helpen bij een evenement al genoeg. En misschien moeten we ook accepteren dat gemeenschappen niet meer werken zoals in 1980 — dat binding tegenwoordig net zo goed online kan ontstaan als in het dorpshuis.
De menselijke maat terugvinden
De druk die op vrijwilligers en bestuurders ligt, is niet alleen praktisch maar ook moreel. Het raakt aan iets diepers: onze behoefte om ertoe te doen. Om betekenis te geven aan ons bestaan binnen een groter geheel. Maar betekenis kan ook ontstaan uit kleine dingen. Een praatje met de buurvrouw. Een kop koffie bij de ouderensoos. Het zijn die momenten van echte aandacht die de mienskip levend houden.
Misschien is dat wel de kern van het probleem: we denken te groot. We willen de gemeenschap redden, maar vergeten dat gemeenschap begint bij menselijkheid. Bij het simpele gebaar van iets doen voor een ander, zonder er een functieomschrijving aan te koppelen.
Een oproep tot mildheid
De enquête die rondging, bedoelde het goed. Ze wil de betrokkenheid meten, de toekomst veiligstellen. Maar misschien is de vraag niet “wie doet er iets?”, maar “hoe kunnen we het mensen makkelijker maken om iets te doen zonder dat het hun laatste energie opslokt?”.
Misschien moeten we ophouden met het idealiseren van vrijwilligerswerk als morele plicht, en het weer zien als iets wat uit plezier en verbinding ontstaat. Dan wordt de vraag niet meer “waarom doet niemand iets?”, maar “hoe kunnen we het weer leuk maken om mee te doen?”.
De mienskip als levend organisme
Een gemeenschap is geen instituut, geen vereniging, geen kerkgebouw. Het is een levend organisme, opgebouwd uit mensen met hun eigen zorgen, tijdgebrek en goede bedoelingen. En net als elk levend organisme heeft het rust, voeding en vernieuwing nodig.
We kunnen niet verwachten dat dezelfde tien mensen alles blijven doen. Maar we kunnen wél zoeken naar nieuwe vormen van samenleven, naar balans tussen geven en ontvangen. Want uiteindelijk draait het niet om wie er de voorzitter is, maar om het gevoel dat we elkaar nog zien staan — met al onze verschillen, onze drukte, en onze soms onhandige pogingen om het goed te doen.
Misschien is dat de ware duurzaamheid: niet die van zonnepanelen of elektrische auto’s, maar van menselijke energie die we zorgvuldig verdelen. Zodat de mienskip niet uitdooft, maar zich opnieuw uitvindt — in een wereld die soms net iets te snel draait.
