Afgelopen zaterdag waren we het weer eens ouderwets oneens. En dat bedoel ik niet op de manier waarop je het oneens kunt zijn over ananas op pizza (al blijven daar ook stevige meningen over bestaan). Nee, we hadden het over serieuze oneenigheid: de manier waarop mensen naar elkaar kijken, met elkaar leven, en hoe bepaalde politici die gevoelens opwarmen alsof het kant-en-klare magnetronmaaltijden zijn.

De laatste keer dat ik op een demonstratie stond, had ik nog een walkman in m’n binnenzak en een button van Joy Division op m’n spijkerjasje. Het was ergens halverwege de jaren tachtig, toen schoudervullingen groter waren dan de meerderheid van de politieke standpunten. Maar goed, nostalgie terzijde: het voelde verrassend vertrouwd om weer eens tussen de borden en leuzen te staan.
Wat me meteen opviel? Hoe kleurrijk het publiek was. Letterlijk én figuurlijk. Jongeren met regenboogvlaggen op hun wangen, ouderen met iets te felle stembanden en protestborden die al zo vaak hergebruikt waren dat je de tekst van eerdere demonstraties er nog doorheen kon lezen. Maar ze stonden daar. Samen.
Niet omdat ze het over álles eens waren. Maar omdat ze iets deelden: de wens naar een wat vriendelijkere samenleving.
De demonstratie van de nuance
Het was een mooie, droge dag. Je weet wel, zo’n dag die voelt als een zeldzame bonus in de Nederlandse lente, waar je zelfs zonder regenjas de deur uit durft.
De optocht eindigde op het Museumplein. Daar, tussen het getoeter en gezang, kwam een jonge vrouw naar ons toe. Ze deelde stickers uit. Niet zomaar stickers, geen “Free hugs” of “Love is love” – maar stickers om aandacht te vragen voor Joden en het toenemende antisemitisme.
En terwijl ze de sticker aan me probeerde te overhandigen, voelde ik achter me het gewapper van een Palestijnse vlag. Die kwam niet van haar, maar van een groep demonstranten een paar meter verderop. En toen gebeurde het: dat ongemakkelijke moment waarop idealen botsen.
Hoe leg je dan uit – zonder op tenen te gaan staan of meteen in de “ja maar”-modus te schieten – dat je helemaal niets hebt tegen welke geloofsovertuiging dan ook, maar dat het goedpraten van 50.000 doden je simpelweg ver voorbij de grens van je empathie brengt?
De paradox van begrip
Het was een wrang moment. Want daar stonden we dan, allemaal zogenaamd voor “een betere wereld”. Maar wat betekent dat eigenlijk als jouw idee van beter de pijn van een ander negeert?
Het is kennelijk toch niet zo eenvoudig om iedereen in zijn of haar waarde te laten. We willen dat wel, in theorie. Het klinkt mooi op kaartjes van de HEMA en in reclames van zorgverzekeraars. Maar in de praktijk blijkt het verdomd lastig om oprechte nieuwsgierigheid naar de ander te combineren met scherpe grenzen aan wat je wel en niet moreel acceptabel vindt.
We handelen allemaal vanuit de kennis en informatie die we hebben. Of denken te hebben. En daarin zit misschien wel de kern van het probleem: de wereld is te complex geworden voor simpele standpunten.
Het morele kompas is stuk – en iedereen wijst een andere kant op
Vroeger – ja hoor, daar gaan we weer – was het allemaal overzichtelijker. Of in elk geval: het leek zo. Goed en fout, links en rechts, zwart en wit. Maar nu? Nu zijn er eindeloos veel grijstinten (en nee, dat is geen verwijzing naar een zwoele romanreeks).
We leven in een tijd waarin algoritmes bepalen wat we lezen, en waarin feiten worden aangevochten alsof het persoonlijke meningen zijn. Waarin meningen worden gepresenteerd als waarheden, en waarheden worden afgedaan als opinies.
En in dat landschap probeert de gewone burger (jij, ik, de buurvrouw met de altijd klikkende sandalen) zich staande te houden. We willen het goed doen, écht. Maar wat is ‘goed’ nog waard als het betekent dat je per definitie tegenover iemand anders komt te staan die óók denkt het juiste te doen?
Democratie is geen Netflix-serie
En toch – ondanks al die verwarring – leven we in een democratie.
Ja, ook al voelt het soms als een slechte aflevering van een politieke dramaserie waarvan je de plot niet meer kunt volgen. En ook al denken we bij sommige verkiezingsuitslagen: “Serieus, wie heeft hierop gestemd?”
Er is een meerderheid gekozen. Een echte. Geen algoritmisch trucje, geen complot. Gewoon: mensen zijn naar het stemhokje gegaan, hebben een hokje rood gekleurd en voilà – daar is-ie dan, de nieuwe realiteit.
En dat is misschien wel het mooiste én het pijnlijkste van democratie: je mag er iets van vinden. Je mág hopen op een volgende keer waarin de uitslag beter aansluit bij jouw waarden, jouw ideeën, jouw idealen. En tot die tijd? Moet je het ermee doen.
Kiezen met het hoofd én het hart
Hopelijk lukt het ons om bij de volgende verkiezingen weer iets meer intellect in te brengen. Niet dat we allemaal een scriptie moeten schrijven voordat we een politieke rol krijgen – maar misschien wél dat we proberen voorbij de simpele oneliners te kijken.
Misschien dat we weer eens de tijd nemen om te luisteren. Naar elkaar, naar andere perspectieven, naar geschiedenis, naar nuance. Misschien dat we weer durven twijfelen. Twijfel is geen zwakte. Het is een teken van denken, van voelen, van mens zijn.
Een pleidooi voor het ongemak
We hoeven het niet allemaal met elkaar eens te zijn. Dat zou verdacht zijn, eerlijk gezegd. Maar we mogen wél proberen het oneens-zijn iets minder lelijk te maken.
We kunnen misschien wat minder snel schreeuwen, en wat vaker vragen: “Hoe kijk jij daar eigenlijk tegenaan?”We kunnen accepteren dat we soms fouten maken, en dat we dingen niet weten. Dat we leren. En dat leren ongemakkelijk is. Dat groei pijn doet.
Zoals zaterdag. Waar een simpele sticker, een wapperende vlag en een paar scherpe gesprekken mij weer even terugbrachten naar de kern:
We zijn allemaal zoekende.
En misschien is dat wel het enige dat ons écht verbindt.
Dus ja, we waren het oneens. Ouderwets oneens.
Maar juist dát is misschien wel het mooiste bewijs dat we nog altijd in een vrije samenleving leven. Een samenleving waarin je iets mag zeggen, zelfs als een ander het daar totaal niet mee eens is. Waarin je mag demonstreren, mag twijfelen, mag zoeken.
Zolang we dat blijven koesteren – met elkaar, naast elkaar, en soms zelfs tegenover elkaar – dan is er hoop.
Ook al zijn we het dan regelmatig oneens.